De Njai – Het concubinaat in Nederlands-Indië
Op 28 december 1867 verscheen nevenstaande familieadvertentie in de Sumatra-Courant:
Uit de buitengewoon goed gedocumenteerde door B.J. van Es in 2014 samengestelde genealogie ‘The Families Alexander, Aronds and Londt Living in Padang in the 19th Century’1, blijkt dat de bruidegom Amelius Hartman Aronds was, geboren te Padang in Nederlands-Indië op 26 juni 1834, zoutverkooppakhuismeester van beroep.
De bruid was Sie Rapia, geboren rond 1834 in Nias. Vóór het huwelijk was zij gedoopt, waarbij zij de namen Maria Magdalena kreeg. Amelius Hartman en Sie Rapia kregen tenminste tien kinderen, waarvan de eerste drie werden gewettigd bij hun huwelijk. (Een van die kinderen was Karel Frederik Aronds, geboren te Sidempoean op 1 juni 1868, de grootvader van moederskant van de acteurs Maxim en Jules Hamel.)
Sie Rapiah was een ‘njai’, een inlandse vrouw in Nederlands-Indië die als huishoudster in dienst was van een Europeaan, en meestal ook het bed met hem deelde. Dit was omdat er in het koloniale Nederlands-Indië een overschot was aan mannen, wat werd ‘opgelost’ met het concubinaat. De historicus Reggie Baay (Leiden, 1955), zelf een kleinkind van een njai, schreef het standaardwerk ‘De njai – Het concubinaat in Nederlands-Indië’.
Enkele citaten uit het boek
In het koloniale Nederlands-Indië hebben altijd meer Europese mannen dan Europese vrouwen gewoond. Voor dit mannenoverschot vond men een praktische oplossing: het concubinaat. De soldaten, planters of ambtenaren ging samenleven met een Indonesische, Chinese of Japanse vrouw. Zo’n vrouw werd een njai genoemd.
Zoals de voorstanders van het concubinaat betoogden, verloste de njai de Europese man niet zelden uit zijn eenzaamheid, zorgde zij voor hem als een echtgenote, bestierde zij zijn huishouden en verleende zij hem seksuele diensten. Tegelijkertijd kende het concubinaat niet de verplichtingen en knellende banden van een Europees huwelijk; de man kon de inheemse vrouw op elk moment zonder gevolgen wegsturen. […] Het samenleven met een inheemse vrouw werd gezien en gebruikt als overbrugging naar een relatie met een geschikte (Europese) huwelijkskandidate.
In het concubinaat werden kinderen geboren. ‘Voorkinderen’ werden zij veelal genoemd, omdat ze voortkwamen uit een relatie die aan het huwelijk met de Europese vrouw voorafging. Vanaf 1828 was het in de kolonie voor de Europese vader mogelijk om zijn in het concubinaat geboren kinderen te erkennen. Een andere optie was ze weliswaar niet te erkennen, maar ze wel te laten inschrijven in de geboorteregisters, wat de verplichting met zich meebracht de kinderen te verzorgen en op te voeden. Deze laatste mogelijkheid zorgde voor het typisch koloniale verschijnsel van de omgekeerde familienaam: de kinderen kregen bij de inschrijving de familienaam van hun vader maar dan wel achterstevoren.
Omgekeerde familienaam
Een voorbeeld van een omgekeerde familienaam staat in een familieadvertentie in de Javasche C van 24 juni 1837.
Uit het volgende schema, ontleend aan P.R. Feith en P.C. Bloys van Treslong Prins: ‘De bekende landheer van Tjampea c.a. Willem Vincent Helvetius van Riemsdijk’ [Batavia 1933], blijkt dat de bruid, Catharina Petronella Helvetius van Riemsdijk een nicht was van de bruidegom Willem Martinus Kijdsmeir.
I: Willem Vincent Helvetius van Riemsdijk
geboren Batavia 23-11-1752, landheer van Tjampea in Buitenzorg, overleden Batavia 14-2-1818.
Getrouwd Batavia 4-7-1773 met Catharina Johanna Marguerite Craan,
geboren Batavia (Nederlands-Indië) 1-6-1754, overleden aldaar 9-8-1792.
II-a: Daniel Cornelis Helvetius van Riemsdijk | II-b: Scipio Isebrandus Helvetius van Riemsdijk |
---|---|
geboren Batavia 24-11-1783 overleden aldaar 21-1-1860. Hij had een relatie met Christina (Mia) Simans/Si Manis, geboren Tandjong ±1789, overleden Batavia 7-6-1863. | geboren Batavia 21-11-1785 landheer van Tjiodong, overleden Batavia 11-1-1827. Hij had een relatie met Manies. |
III-a: Catharina Petronella Helvetius van Riemsdijk, geboren Tandjong, overleden Weltevreden 7-10-1884. | III-b: Willem Martinus Kijdsmeir, geboren Batavia 27-8-1816, overleden aldaar 5-7-1847. |
III-a Catharina Petronella Helvetius van Riemsdijk en III-b Willem Martinus Kijdsmeir trouwden in Batavia op 21-6-1837. De bruidegom, zoon van de njai Manies, werd in het geboorteregister van de burgerlijke stand ingeschreven met de omgekeerde familienaam van zijn vader: Riemsdijk werd Kijdsmeir.
Naam van de bruid vaak niet genoemd
In de diverse Nederlands-Indische kranten staan tientallen familieadvertenties van Europeanen die met hun njai trouwen. Meestal wordt de naam van de bruid niet genoemd, zoals ook in de volgende advertentie in de Javasche C van 20 augustus 1851, waarin wel de reden van het huwelijk wordt vermeld.
Soms wordt de naam van de bruid wel vermeld, zoals in de Java-Bode van 10 februari 1855:
In de vermelding van geboorten, huwelijken en overlijdens vanuit de registers van de burgerlijke stand in de diverse bladen staat wel de naam van de bruid, zoals in De Preanger-Bode van 17 november 1917:
Zeer uitzonderlijk is de advertentie in de Java-Bode van 31 maart 1855. Hierin wordt niet allen melding gemaakt van het huwelijk, maar ook waardering uitgesproken over de verdienste van de bruid. Overigens, zoals meestal, trouwde Theodorus Poland pas na zijn pensionering, zodat het huwelijk zijn carrière niet meer kon schaden (zie grote afbeelding boven).
Afbeeldingen volgen nog
Moentji
Vooral in het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger was het samenleven van een soldaat met een inlandse vrouw vaak voorkomend. In de tangsi’s (kazernes) van het koloniale leger werden de njais veelal moentji genoemd. Reggie Baay wijdt er een hoofdstuk aan en de arts-onderzoeker Nizaar Makdoembaks schreef er uitgebreid over in zijn boek ‘Wegwerpvrouwen – Het verhulde slavernijverleden van het Nederlandse koloniale leger, 1620-1920’, waarbij hij ruim citeerde uit Reggie Baay’s boek.
Een citaat uit zijn boek:
Kazerne-njais waren de Javaanse concubines van Europese KNIL-soldaten in Oost-Indë. Ze werden eeuwenlang eufemistisch huishoudsters genoemd. Deze inheemse vrouwen waren van onschatbare waarde voor de gevechtskracht van het koloniale leger, maar hoe zij behandeld werden, is één van de grootste schandalen uit de Nederlandse koloniale geschiedenis van de krijgsmacht. De kazene-njai ‑ en haar voorgangster de slavin-concubine uit het VOC-tijdperk – zijn slachtoffers van structureel (seksueel) misbruik, vrijheidsberoving en mensonterende minachting en onverschilligheid. Een schandaal dat lang verzwegen, genegeerd en met eufemismen bedekt werd.
In beide boeken komt de njai Entjih voor, bij Baay met foto. Baay schrijft en Makdoembaks citeert:
Haar naam was Entjih, en zij werd geboren in een klein dorpje in de buurt van Tjimahi, vermoedelijk in 1887. Hij, Popke, was geboren in 1881 te Wilpgom, Marum in de provincie Groningen. Hij meldde zich voor een engagement als soldaat voor zes jaren bij de koloniale troepen. In 1901 kwam hij voor de eerste keer in Nederlands-Indië aan, en in 1907 keerde hij met groot verlof terug naar Holland. Hij tekende voor een tweede termijn van zes jaren in 1908 en vertrok weer naar Indië. Hij zou er daarna voorgoed blijven.
De achternaam van Popke was Middel. Hij werd op 11 september 1881 geboren (Zie hier zijn geboorteakte).
Zoeken naar inlandse Indische voorouders
Bij het Nationaal Archief is een extract uit het stamboek van Popke Middel bewaard gebleven (zie hier). In de linker kolom is te lezen dat hij met de ‘inlandse vrouw’ Entjih is getrouwd te Bandoeng op 18 oktober 1916 en dat het echtpaar negen kinderen kreeg, waarvan drie vóór het huwelijk.
Tenslotte nog een citaat over njais uit ‘Wegwerpvrouwen’:
Een vergelijking dringt zich op met de ‘troostmeisjes’ van het Japanse leger. Dezen kregen in Nederland massale aandacht omdat dit onrecht Nederlandse vrouwen was aangedaan. Voor het lot van de inheemse vrouwen die eveneens tot prostitutie waren gedwongen, bleef de Nederlandse bevolking doof en blind. De Japanse militairen maakten misbruik van Nederlandse ‘troostmeisjes’ gedurende drie jaar; het misbruik van inheemse vrouwen duurde maar liefst 300 jaar.
Bronnen voor onderzoek
De akten van de burgerlijke stand van Nederlands-Indië zijn (nog) niet gedigitaliseerd. Ze zijn wel te vinden op FamilySearch waarop onder andere microfilms kunnen worden aangevraagd. Voor online onderzoek naar Europese en inlandse Indische voorouders zijn we aangewezen op andere bronnen, zoals
- Roosje Roos, waarop te zoeken is in de Regerings-Almanakken van Nederlands-Indië;
- Gedigitaliseerde Nederlands-Indische kranten op Delpher;
- Publicaties van de Indische Genealogische Vereniging
- en door anderen samengestelde genealogieën.
Ook in de registers van de Nederlandse burgerlijke stand is er wel eens informatie te vinden. Zo trouwt te Rheden op 28 mei 1924 de 30-jarige huisknecht Matthijs Verbeek met de 27-jarige Johanna Brunetta ter Linden (zie hier de huwelijksakte). De bruid is een dochter van Christinus Breunes Grades ter Linden en de inlandse vrouw Djoeha. Een van de huwelijksbijlagen is een afschrift van de geboorteakte van de bruid (zie hier de huwelijksbijlage).
Lees ook
- te zien op de Hollandse Genealogische Databank van de Hollandse Vereniging voor Genealogie ‘Ons Voorgeslacht’[↩]