Schout Jacob Waegemans in de kerkelijke ban geslagen
Jacob Waegemans zoon van Seger Waegemans en Geurtien Janssen wordt geboren in het Limburgse Neer in het jaar 1679. Zijn moeder is dan reeds weduwe van Tijs Coenen, in de volksmond “Tisken tot Ghoor” genoemd. Tijs was halfwinner (pachter) op Ghoorer hof, een boerderij die destijds behoorde tot het voormalige kasteel Ghoor te Neer. Uit het huwelijk met Tijs zijn 4 kinderen geboren waaronder Dirck en Coen Coenen.
Van student tot invloedrijke schout van Neer
Al op jonge leeftijd wordt Jacob in de gelegenheid gesteld te gaan studeren. Na zijn universitaire studie keert hij terug naar Neer. Graaf Maximilian Wilhelm van Limburg Stirum, heer van Neer en bewoner van kasteel Ghoor, ziet wel iets in de kwaliteiten van Jacob en benoemt hem in 1706 tot plaatsvervangend secretaris van het graafschap Horn. In 1709 wordt hij schout van Neer1.
In kort tijdsbestek volgen diverse benoemingen waardoor hij steeds meer macht en fortuin verwerft. Zijn succesvolle carrière wordt niet door iedereen gewaardeerd, hetgeen onder meer blijkt uit het feit dat hij meerdere malen klappen moet incasseren en ook in verband hiermee diverse processen heeft te voeren2.
Binnen de Neerse gemeenschap van die tijd wordt hij gezien als een belangrijk persoon. Hij is lid van de Oude Schutten, vervult daar de erefunctie van vaandrager en schenkt deze schutterij op latere leeftijd een zilveren koningsplaat3.
Op 15 juni 1718 huwt hij te Horst met Anna Verberckt, dochter van Bartholomeus Verberckt (schout te Grubbenvorst) en Wilhelmina van den Wijenbergh4. Uit dit huwelijk worden 7 zoons en een dochter geboren.
Perikelen met de pastoor van Neer
Jacob, zijn broer Bernhard en zijn halfbroers Dirck en Coen Coenen krijgen het in 1717 met de pastoor van Neer Christiaan Hamonts aan de stok vanwege achterstallige betalingen. Uit de processtukken blijkt dat de pastoor onder andere nog rente heeft te vorderen van een door Geurtien Janssen gestichte jaargetijde. Geurtien heeft de stichting gedaan bij kapelaan Geodefridus Lucas omstreeks 1690.
Sinds haar dood in 1702 zou er door de erfgenamen niet meer zijn betaald. De zaak sleept zich vele jaren voort, waarna de schepenbank van Neer uiteindelijk in 1721 juridisch advies gaat inwinnen bij een advocaat te Maaseik en bij rechtsgeleerde Hermans te Thorn5. Van een vonnis in deze zaak zijn geen stukken aangetroffen. Aangenomen mag worden dat het langslepend proces met vele zittingen de onderlinge verstandhouding tussen beide partijen geen goed zal hebben gedaan.
Zelfs de regenten hebben ontzag voor Jacob
Omstreeks 1730 ziet Christiaan Hamonts met lede ogen aan hoe schout Jacob Waegemans een loopje neemt met de kerkelijke wetten. Hij laat zijn knechts op zon- en feestdagen op het land werken. Ook staat hij toe dat er met paard en wagen door het dorp wordt gereden en meel wordt gemalen in zijn gepachte molen. Volgens Hamonts heeft hij nooit toestemming gevraagd aan de gezagsdragers van de kerk voor het verrichten van werk op deze rustdagen.
Verder wordt de schout voor de voeten geworpen dat hij op het feest van St. Lambertus (17 september) in 1729 de weduwe Anna Tobben noten afhandig heeft gemaakt. Het arme mens zou die noten met toestemming van de pastoor hebben geplukt van de bomen die eigendom zijn van de parochie.
Alsof dat nog niet genoeg is, wordt Jacob ook verweten dat de kinderen vier weken lang geen les hebben gehad omdat hij een gevangene in het leslokaal van de school heeft opgesloten.
In de ogen van de pastoor is Waegemans een trots en dwingend persoon, die inwoners van Neer toestaat te werken op dagen waarop dat door de kerk is verboden. Volgens zijn zeggen is Jacob zo gevreesd dat zelfs de regenten van Neer ontzag voor hem hebben.
Pastoor roept de hulp in van zijn bisschop

Hamonts besluit het probleem aan te kaarten bij de kerkelijk gezagsdragers van het prinsbisdom Luik.
In het voorjaar van 1733 schrijft hij een brief aan de monseigneur en stelt dat tot zijn groot verdriet, de schout van Neer de regels van de Heilige Kerk aan zijn laars lapt. Hij voorziet, dat door toedoen van de schout, een bres wordt geslagen in zijn kerk. Ook vreest hij dat het gevaar op de loer ligt dat ketters het voor het zeggen krijgen.
Volgens hem is de kans daarop vooral groot omdat het dorp Neer de grens vormt met het Overkwartier van Gelder.
Hij smeekt de monseigneur passende maatregelen te nemen tegen schout Jacob Waegemans om zodoende te bereiken dat er een eind komt aan het verrichten van werk op dagen waarop de kerk dat verboden heeft. Ook pleit hij ervoor dat Anna Tobben schadeloos wordt gesteld voor de noten die hij zich heeft toegeëigend.
Als de voorgestelde maatregelen niet helpen, stelt hij voor dat de schout desnoods uit zijn ambt wordt gezet.
Om zijn verzet tegen de gang van zaken in zijn dorp te onderstrepen, maakt Hamonts melding van een bijgevoegde brief die al eerder is verzonden aan Fabius de Schell, die op dat moment heer van Neer is.
Zijn brief eindigt met de toezegging dat hij de Almachtige in gebed zal vragen de monseigneur te blijven overstelpen met Zijn zegeningen!
Een brief uit Luik
Op 9 december 1733 komt er een brief van kanunnik en aartsdiaken Maximilianus Henricus Hiacinthus de Horion van Luik. Hij stelt dat Jacob Waegemans tot driemaal toe namelijk op 28 mei, 20 juli en 19 september 1733 vanuit Luik gewaarschuwd is dat sancties volgen als er nog langer wordt gehandeld in strijd met de kerkelijke wetten.
Een reactie van de schout blijft echter uit. Hij laat na berouw te tonen en zich voor te nemen voortaan te gehoorzamen aan de regels van de kerk.
Besloten wordt Jacob Waegemans, die door de aartsdiaken wordt omschreven als een hooghartige en ongehoorzame bestuurder, de toegang tot de kerk en het gebruik van de sacramenten te ontzeggen. Daarbij wordt hem in het vooruitzicht gesteld dat wanneer hij volhardt in zijn ongepast gedrag, Luik zal overgaan tot strengere straffen.
Pastoor Hamonts krijgt de opdracht de brief op een heiligendag voor te lezen aan de parochianen in zijn kerk en een afschrift op te hangen aan de kerkdeur.
De ban wordt opgeheven
Kanunnik en aartsdiaken Van Horion schrijft op 18 februari 1734 dat Jacob Waegemans intussen uitleg heeft gegeven over hetgeen hem ten laste is gelegd. Hij verklaart nooit de intentie te hebben gehad de kerkelijke wetten te willen schenden.
De noten van Anna Tobben heeft hij haar afgenomen in de veronderstelling dat de weduwe die zonder toestemming van de pastoor zou hebben geplukt.
Het bisdom verklaart met die uitleg van Waegemans genoegen te nemen en de ban op te heffen, zodat hij weer toegang heeft tot de kerk en de sacramenten mag ontvangen.
Wel krijgt hij de waarschuwing mee, zich in de toekomst te onthouden van dergelijke verachtelijke daden6.
Tot slot nog een opmerkelijk feit
Bij de doop van Jacobs kinderen waren meestal hooggeplaatste personen peter en meter. Wel liet men zich bij afwezigheid nogal eens vervangen door de koster.
Als in 1719 het eerste kind wordt gedoopt is het niet de koster, maar pastoor Hamonts, die optreedt als doopgetuige namens Gerardus Assuerus Ludovicus baron de Horion. Dat is opmerkelijk te noemen als men bedenkt, dat de verstandhouding tussen de pastoor en Jacob vanwege de onderlinge geschillen, niet al te best moet zijn geweest7.
Foto boven: Doopakte 3 aug. 1719 van het eerste kind van Jacob Waegemans waarbij pastoor Hamonts als doopgetuige optreedt namens Gerardus Assuerus baron de Horion.
Lees ook
Schout Jacob Waegemans in de kerkelijke ban geslagen
- RHCL (Regionaal Historisch Centrum Limburg) Graafschap Horn 01.063 inv. nr. 433 “Legerboeck” van Jacob Waegemans[↩]
- Gemeentearchief Roermond afd. V, nr 25 Inventaris familiearchief Waegemans door J.H. Hanssen[↩]
- De Neerse schutterijen door Jos Geraets, pagina 212[↩]
- Doop, trouw en begraafregisters parochie St. Lambertus Horst[↩]
- RHCL 01.063 inv. nr. 425 bijlagen civiele rollen[↩]
- Gemeentearchief Roermond afd. IV, nr. 143 archief Parochie St.Martinus Neer, inv. nr. 11[↩]
- Doop, trouw en begraafregisters parochie St. Martinus Neer, met dank voor de bijdrage van Jos Geraets[↩]