Haardstedengeld, meer dan een belasting voor schoorstenen
Het haardstedengeld was een belasting die in 1606 werd geïnitieerd. Het werd berekend over het aantal haardsteden van een woonhuis, bedrijfsgebouw of boerderij waar een vuur (stookplaats) brandde. Hoe meer haarden er aanwezig waren, hoe meer belasting er betaald moest worden. Het kan gezien worden als de voorlopig van de huidige onroerend-zaakbelasting (OZB).
Met haardstede wordt een woongelegenheid bedoeld (stede) waar een haard (verwarming) aanwezig is. Een haardstede is een begrip dat al sinds de middeleeuwen wordt gebruikt om te bepalen of iemand belasting verschuldigd is, of dat iemand op een bepaalde locatie woont. Echter werd in Drenthe gekeken naar de welstand van een inwoner, die vervolgens werd ingedeeld een categorie.
‘Lach nooit het portret uit dat boven de schoorsteen hangt. De geportretteerde kan eruitstappen.‘
Vanaf het begin van de 17e eeuw werd de haardstedenbelasting geïnd om de oorlog te bekostigen “by dese bekommerlycke tyden”. Het werd in eerste instantie niet jaarlijks geheven, maar alleen in kostbare jaren. Dit was in het rampjaar 1672 voor de Hollandse Oorlog en in 1691 voor de Negenjarige Oorlog. Vanaf 1691 werd de belasting overigens standaard belast, en begin 18e eeuw ook nog eens verdubbeld, dit keer door de Spaanse Successieoorlog (1703-1713).
In het register vind je de namen van de huisbezitter waar zich op dat moment één of meerdere haarden bevonden. Als er meer dan één haard aanwezig was, kon dat betekenen dat er nog meerdere families woonden of dat er een beroep werd uitgeoefend en/of handel werd gedreven. Vermeld werden de locatie en wijk, namen van de huiseigenaren en bewoners en het aantal schoorstenen. Als er een beroep werd uitgevoerd of handel werd gedreven in het pand werd dit soms ook vermeld.
Wat moest de burger betalen?
Niet iedereen betaalde hetzelfde bedrag. In 1672 werd de verdeling veranderd. Toen werd de grootte van het huis de grondslag voor de te heffen belasting en werd gebaseerd op het aantal paarden dat de boer in zijn bezit had, met een indeling in klassen:
- “vol huis” – een boer met vier paarden – 4 gulden (“blijken van welstand”)
- “drievierendeel huizen” – 3 gulden
- “half huis” – 2 gulden
- “keuter” – 1 gulden.
De keuter en onvermogenden
Wie geen boer was en dus ook geen agrarisch werk verrichte, werd beschouwd als een keuter, en betaalde maar 1 gulden. Echter betaalde de timmerman en een smid 2 gulden: 1 gulden als keuter, en 1 gulden voor zijn ambacht. De onvermogenden, denk aan wevers, schippers en veenwerkers, hoefden maar 10 stuivers te betalen. De allerarmsten waren geheel vrijgesteld.
Het haardstedengeld werd in 1804 voor het laatst in die vorm geheven, en werd vanaf dat jaar samengevoegd met andere vormen van belasting.
Niet in alle plaatsen zijn de haardstedenregisters bewaard gebleven. Want als de pachter zijn werk had gedaan en de belasting was betaald, werd het registeren vernietigd.
Informatie over je voorouders
Als je in deze registers de namen van je voorouders (of familieleden) vindt, maar je had nog geen overlijdensdatum, dan kan je met deze bron bepalen dat hij/zij op het moment van registratie nog in leven is. Dat noem ik een fijne vlottrekker van een vastloper!
Hulp nodig?
Lukt het niet? Vraag dan hulp aan de Stamboom Helpdesk.
Lees ook
Haardstedengeld, meer dan belasting voor schoorstenen





















































