Redenen je onderzoek tot vijf of zes generaties te beperken
De titel van dit artikel zal bij menig onderzoeker de wenkbrauwen doen fronsen en wellicht zelfs opzien baren. Toch wil ik je graag meenemen in mijn gedachtegang. Het vinden van diepgang bij onderzoek naar je familiegeschiedenis is namelijk niet (altijd) makkelijk en ik heb dan ook een aantal goede redenen waarom je je onderzoek tot vijf of zes generaties zou kunnen beperken.
Meer dan genoeg uitzoekwerk
Reden nummer één, maar zeker niet de belangrijkste, is dat je voor alle voorouders (en hun gezinnen) van de eerste vijf of zes generaties al meer dan genoeg uit te zoeken hebt. Wanneer je hun geboorte-, huwelijks- en overlijdensakten en hun inschrijvingen in de bevolkingsregisters hebt gevonden, dan kan de echte zoektocht pas beginnen.
Want heb je al eens onderzocht waaraan je voorouders zijn overleden? Heb je achterhaald wat hun (geschatte) jaarinkomen was in de kohieren van de hoofdelijke omslag? Welke huizen en stukken grond hadden zij in bezit? Hebben ze wel eens in de gevangenis gezeten en wat zei het vonnis precies over de omstandigheden van het strafbare feit? Voordat je dit voor de eerste vijf of zes generaties allemaal hebt achterhaald, ben je wel even zoet.
De rijke negentiende en twintigste eeuw
Een belangrijkere reden is dat de negentiende en twintigste eeuw rijk zijn, rijk aan informatie. Door het ontstaan van zogenaamde natiestaten kregen veel landen ook een meer geüniformeerde administratie op landelijk en decentraal niveau. Dat betekent dat er in de negentiende eeuw diverse bronnen ontstonden waarin je verreweg de meeste voorouders stelselmatig kan opzoeken. Naast de burgerlijke stand en bevolkingsregisters kan je denken aan doodsoorzakenbronnen, militieregisters, memories van successie, etc.
In de zestiende, zeventiende en achttiende eeuw, dus voor de opkomst van de natiestaten, was er veel minder sprake van uniformiteit in de landelijke en decentrale administratie. Afgezien van de doop-, trouw- en begraafboeken, notariële archieven en schepenbankarchieven kende ieder dorp en iedere stad vaak een eigen administratie van bepaalde zaken, waarbij je kan denken aan de Leidse bonboeken of de Zeeuwse ommelopers. Er zijn weinig bronnen die je stelselmatig voor iedere voorouder kan raadplegen.
Uit de overlevering
Veruit de belangrijkste reden is dat het supermoeilijk is om – zonder te veel interpretatie van bronnen – in de huid te kruipen van je voorouders verder dan vijf of zes generaties terug. Van eind negentiende en de twintigste eeuw zijn er een hoop bronnen die rijk zijn aan informatie, waardoor je al een aardig beeld kan verkrijgen van je voorouders. Niet altijd (bijvoorbeeld bij strafvonnissen), maar vaak is dit feitelijke informatie, zoals beroepen, adressen, het inkomen en de doodsoorzaak.
Het voordeel dat je hebt bij de laatste vijf of zes generaties, is dat je vanuit de overlevering door familieleden nog een hele hoop te weten kan komen. Niet alleen over gebeurtenissen in het leven van je voorouders, maar vooral ook over hoe hun karakter was, wat hun drijfveren en mogelijk zelfs verlangens waren. Zaken die je in de archiefbronnen maar weinig zal ontdekken, tenzij je natuurlijk over biografische bronnen beschikt.
Conclusie
Dit artikel is geen pleidooi om je onderzoek daadwerkelijk tot vijf of zes generaties te beperken. Het is vooral stof tot nadenken over wat de informatie die je over je voorouders hebt verzameld nu eigenlijk daadwerkelijk zegt. Zou jij zeggen dat je je voorouders verder terug dan vijf of zes generaties écht hebt leren kennen, dat je in hun huid bent gekropen? Of ben je net zoals ik in veel gevallen toch een beetje teleurgesteld in de oppervlakkigheid van de informatie over voorouders van verder terug in de tijd?
Hulp nodig?
Lukt het niet? Vraag dan hulp aan de Stamboom Helpdesk.
Lees ook
Redenen om je onderzoek tot vijf of zes generaties te beperken
























































